Hoogleraar gezondheidsrecht maakt gehakt van redenering rechtbank
In het recente nummer van Medisch Contact, het wekelijkse magazine van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst(KNMG) staat een uiterst behartigenswaardig artikel van Martin Buijsen. De titel luidt: “Bescherm het beroepsgeheim, een oeroude morele plicht”. De subkop luidt: “Een zorgwekkend vonnis over het beroepsgeheim ontleed”. Het gaat over de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland in de zaak die de coalitie vertrouwen in de GGZ aanspande tegen de Nederlandse Zorgautoriteit(NZa). Die verplichtte in 2023 GGZ-zorgverleners om de zeer privacygevoelige antwoorden op HONOS-vragenlijsten, nota bene zonder toestemming van de cliënt op te sturen. Vertrouwen in de GGZ ziet die dataverzameling als een massale schending van het medisch beroepsgeheim. Martin Buijsen maakt gehakt van de redenering van de rechters. Die richt zich vooral op de privacy-kant van de zaak, maar de schending van het medisch beroepsgeheim slechts marginaal beoordeelt.
Wie is Martin Buijsen?
Professor mr. dr. Buijsen is niet de minste als het gaat om gezondheidsrecht. Hij is gewoon hoogleraar Gezondheidsrecht aan de Erasmus School of Law (ESL) en de Erasmus School of Health Policy and Management (ESHPM) van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Marginale toetsing schending medisch beroepsgeheim
Martin Buijsen schrijft over de redenering van de rechtbank over privacy en het medisch beroepsgeheim in het vonnis het volgende:
“In de overwegingen van de rechtbank komt het medisch beroepsgeheim er bekaaid vanaf. Nadat de rechter zich dertien alinea’s lang het hoofd breekt over de vermeende schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming(VG) en negen alinea’s besteedt aan het fundamentele recht op privacy, was er slechts één alinea nodig om vast te stellen dat de geheimhoudingsplicht van behandelaren niet geschonden was.”
En vervolgt even verder:
“Het heeft er alle schijn van dat toen de rechtbank de verstrekking van de HoNOS+-gegevens uitvoerig op schending van (informationele) privacy had bezien, zij ook wel dacht klaar te zijn met het Beroepsgeheim”
Duistere redenering
Hij vindt dan de redenatie van de rechtbank erg duister worden. De rechtbank stelt dat de NZa de bevoegdheid had om de verplichte aanlevering van HONOS-data op te leggen. De zorgverlener mag dan volgens de NZa het beroepsgeheim doorbreken. Als de cliënt gebruik maakt van de in de regeling opgenomen opt-out-regeling en zo de HONOS-aanlevering blokkeert hoeft de zorgverlener het beroepsgeheim niet te doorbreken. Buijsen vindt het een vreemde redenering. Hij zegt hier dat de het volgens de rechtbank een verplichting is op grond waarvan de hulpverlener iets mag. Het is echter een verplichting op grond waarvan juist iets moet.
Martin Buijsen over het medisch beroepsgeheim
Buijsen bouwt zijn betoog op rond wat het medisch beroepsgeheim niet is: namelijk een exclusief recht van de cliënt/patiënt of een exclusief recht van de arts. Hij maakt duidelijk dat de geheimhoudingsplicht van hulpverleners een oeroude medisch-professionele morele plicht is, waardoor alles wat een behandelaar van zijn patiënt verneemt om die te kunnen helpen, bij de behandelaar blijft. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat deze informatie niet met derden gedeeld wordt, zodat zij zich vrij voelen om de bijstand te zoeken die zij nodig hebben. Het beroepsgeheim van artsen/medische hulpverleners, schrijft hij, is zo’n tweeduizend jaar ouder dan het idee van een fundamenteel mensenrecht op (informationele) privacy. Dat recht noemt hij een bij uitstek modern idee.
Oordeel Buijsen over oordeel rechtbank(1)
“Maar deze rechter stelt de gegevensverstrekking voor als een bevoegdheid en daarbij ook nog als een bevoegdheid waarvan de behandelaar geen gebruik mág maken als de cliënt op wie de gegevens betrekking hebben zich op zijn privacy beroept. Met andere woorden, met een beroep op zijn privacyrecht kan de cliënt zijn behandelaar van doorbreking van zijn beroepsgeheim weerhouden. Dit impliceert dat het privacybelang van de cliënt vóór het belang gaat dat hij heeft in onbelemmerde toegang tot bijstand, en daarmee is weer gezegd dat de cliënt uiteindelijk wél bepaalt hoe de behandelaar met zijn geheimhoudingsplicht moet omgaan.”
Oordeel Buijsen over oordeel rechtbank(2)
“Deze rechter heeft het medisch beroepsgeheim echt niet begrepen. De geheimhoudingsplicht van hulpverleners is wezenlijk wat anders dan het fundamentele recht op privacy van burgers. Niet-hulpverleners zijn niet altijd doordrongen van het onderscheid. De geheimhoudingsplicht van hulpverleners strekt tot onbelemmerde toegang tot de bijstand die zij kunnen verlenen. Dat staat voor hen voorop, niet het privacybelang van hun cliënten of patiënten. Alleen al het vermoeden bij een cliënt of patiënt dat door zijn behandelaar gestelde vragen andere doelen kunnen dienen dan zijn behandeling, kan hulpverlening ernstig belemmeren.”
Verankering
Het medisch beroepsgeheim heeft in Nederland een wettelijke verankering gekregen in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de Individuele G gezondheidszorg(Wet BIG). Daarnaast bestaat een verankering in het Burgerlijk Wetboek in artikel 457 artikel .
Het aardige bij dit alles is dat is dat de overheid bij monde van het ministerie van VWS op de website van de AVG-Helpdesk zelf stelt dat het medisch beroepsgeheim boven de in de AVG geregelde privacybescherming gaat.
“ Ten aanzien van het medisch beroepsgeheim en de AVG is een duidelijke rangorde aangegeven: eerst geldt het medisch beroepsgeheim, dan de AVG. Zorgverleners moeten zich dus altijd de vraag stellen of het delen van informatie kan op grond van het medisch beroepsgeheim. Pas daarna kijk je of je persoonsgegevens mag delen op basis van de AVG. Schendt een zorgverlener het medisch beroepsgeheim? Dan kun je hem daar via het wettelijk tuchtrecht en het strafrecht op aanspreken.”
W.J. Jongejan, 17 september 2025
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!